Datering
Maker Gerben Ferwerda

Scheepsmodel van een zeiljacht uit de zestien-kwadraat-klasse.

Scheepsmodel van een zeiljacht uit de zestien-kwadraat-klasse. Op spanten gebouwd. De romp van mahoniehout, het lattendek van vurenhouten en mahonie en de rondhouten van oregon. Schaal 1:7½. Tuigage: Het model heeft één mast. De mast staat in een mastkoker op het voordek. Aan de bovenkant wordt de mast gehouden door een voorstag en aan weerszijden door een zijstag. De voorstag is met een harpsluiting bevestigd op het metalbeslag van de voorsteven. De zijstagen zijn met wantspanners vastgemaakt aan puttingen in de gangboorden. De zeilen zijn van wit (enigszins verkleurde) katoen: een gaffelgrootzeil en een stagfok. Het voorlijk van de stagfok is met metalen leuvers bevestigd aan de voorstag. De hals van de stagfok is met een ketting vastgezet op het metaalbeslag van de voorsteven. De fokkeval loopt over een houten blok aan de top van de mast en is belegd op de nagelbank aan de mastkoker. De fokkeschoten lopen door houten schootogen op de gangboorden en zijn belegd op houten klampen aan de binnenkant van de kuiprand. Het grootzeil is voorzien van een rechte gaffel die boven de mast uitsteekt. De gaffel heeft een houten klauw. De gaffel wordt gehesen met een klauwval en een nokkeval, die zijn belegd op de nagelbank aan de mastkoker. Het voorlijk van het grootzeil is met raktouwen vastgemaakt aan de mast. De onderkant van het grootzeil is bevestigd in een gleuf in de bovenkant van de giek. De giek rust met een metalen klauw tegen de mast. De hoogte van de giek is instelbaar met de halstalie die is belegd op een metalen klamp aan de mastvoet. In het achterlijk van het grootzeil zijn drie zeillatten gestoken. In het grootzeil is aan weerszijden het zeilnummer 2832 aangebracht. De grootschoot loopt over twee enkelschijfs blokken aan de giek en één enkelschijfs blok op de overloop op het achterdek. Het vaste eind van de grootschoot is bevestigd aan het achtereind van de giek. Van daar loopt de schoot door het blok op de overloop, terug omhoog door de twee blokken aan de giek. De grootschoot is belegd op een houten bolder op de kielbalk. De twee blokken aan de giek hangen aan giekringen met houten rollers. Deze giekringen zijn onderling met elkaar verbonden door een stang en kunnen met een touw naar beleiven naar voren of naar achteren getrokken worden. Dit touw is vastgemaatk aan de voor- en aan de achterkant van de giek. Op de top van de mast een rood-blauw-rode windvaan (verklikker). De blokken zijn niet voorzien van lopende schijven. De romp: De voorsteven heeft de vorm van een overhangende lepelboeg. Het achterscihp is plat: een schuine speigel. De bodem is rond. Het grootspant heeft een U-vorm. Het jacht is voorzien van een vaste kiel. Het model van voor naar achter: De voorsteven is voorzien van koperbeslag, waarop de voorstag en de fokkehals zijn bevestigd. Het dekken en gangboorden steken over de boorden heen, zodat een stootrand ontstaat. De dekken en gangboorden zijn uitlatten gebouwd: licht en donker. Op het voordek een houten klamp. Voor de mast een V-vormige waterlijst die overgaat in de kuiprand achter de mast. Het voordek loopt onder deze waterlijst door: Tussen de waterlijst en de voorwand van de kuip is een afgesloten dekje. In de gangboorden de wantspanners van de zijstagen en de schootogen. Aan de mastkoker een nagelbank met koperen korvijnagels. De kuip is voorzien van een opstaande kuiprand. Onder de gangboorden zijn kastjes gemaakt. De voorste zijkasten zijn afgesloten met ene luik. Ook de ruimtes onder het voor- en achterdek zijn met luiken afgesloten. Tussen de open kastjes zijn twee verplaatsbare dwarsbanken gemaakt. De bodem van de kuip is bedekt met buikdenningen. Het roer hang onder het achterschip. De roeras steekt door het achterdek naar boven. Het helmhout is recht. Aan weerszijden van het helmhout twee houten klampen op het achterdek. Achter het helmhout de metalen overloop voor de grootschoot. De kleuren: De romp is gelakt. Net onder de stootrand een gele bies. Het onderwaterschip is wit. De onderkant van de kiel is rood. De dekken en gangboorden zijn gelakt, evenals de kuip, de mast en de rondhouten. Accessoires: stander.
Zeil en fok zijn gemaakt door conciërge Pieter Alkema. De tekeningen zijn gemaakt door museummedewerker J.K. Kuipers. Gerben Ferwerda (1915-2007) heeft gewerkt bij de Sneker jachtwerven Jan Kuipers, Ids Hospes, Gerrit Doevendans en Dirk Potma. Hij heeft een grote verscheidenheid aan zeiljachten gebouwd. In 1981 bouwde hij op verzoek van het museum een model van een zestien-kwadraat. Omdat de kwaliteit daarvan goed was, heeft hij in de daarop volgende jaren nog elf modellen voor het museum gebouwd. De bouwtekeningen werden vaak geleverd door museummedewerker J.K. Kuipers. De zeilen op de museummodellen zijn gemaakt door concimaakt door conciërge P. Alkema. Ook voor particulieren heeft hij veel gebouwd. In de winter van 1995-1996 is in het museum een tentoonstelling aan zijn werk gewijd. Afmetingen van de zestien-kwadraat-klasse: lengte 6 meter, breedte 1.92 meter, zeiloppervlakte 16 m². De zestien-kwadraat-klasse is ontworpen door Hendrik Bulthuis (Burgum 1892-1948), kapper te Burgum. Hij ontwikkelde in 1928 een bouwmethode doe de democratisering van de zeilsport in Nederland inluidde. De B.M.-jachten, die volgens deze methode is ontworpen, konden door amateurs op goedkope wijze gemaakt worden. De jachten werden gebouwd uit smalle latten, die eenvoudig gebogen konden worden. Al in de 19de eeuw werd in de V.S. de lattenbouw toegepast. Het nieuwe van Bulthuis was dat hij de latten rond de mallen boog en de mallen liet zitten. Ook nieuw was dat hij de latten met de ruwe zaagkanten met een grote hoeveelheid nagels aan elkaar spijkerde: het maakte de boot waterdicht en zorgde voor een goede stijfheid. In de jaren 30 maakte klasse een grote vlucht. Bulthuis wilde echter ook een grotere boot met dezelfde methode maken: het werd een jacht van 6 meter lengte met een zeiloppervlakte van 16 m². Na enige veranderingen door de Technische Commissie van de NNWB werd het type als klasse erkend en later ook door het KNWV. Rond 1930 werden er zeer veel van gebouwd. Van de zestien-kwadraat-klasse zijn ruim 4500 wedstrijdjachten en 5000 toerjachten gebouwed. In de loop de tijd is er het een en ander aan het onwerp gesleuteld. Het leidde tot een nadere onderverdeling: de toerklasse was de vrije klasse tot 1939, de puntklasse voldeed aan de voorschriften van 1939 en de streepklasse voldde aan de voorschriften van 1948. De zestien-kwadraat met zeilnummer 2832 komt regelmatig voor op de naamlijsten van deelnemers aan Friese zeilwedstrijden. Van 1954 tot 1955 was het jacht van K.H. Lukkien uit Zwolle (naam: Tammo). Van 1956 tot 1969 was H.A. Minks uit Leeuwarden de eigenaar (naam: Nonpareil). In 1973 was het jacht van J. van der Schaaf uit Grou (naam: Nonpareil). In 1974 en 1975 D.Th. Schuurmans uit Sneek (naam: Nonpareil). In 1986 L. van der Meij uit Leeuwarden (naam: Bikkel).
literatuur: - J. van Vollenhoven, Wat zeilt daar? (Amsterdam, z.j.) p. 60. - J.K. Kuipers, 'Hendrik Bulthuis' in: Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1992, pp. 34-36. - De Golfslag Jrg. 2 nr. 15 (17-08-1935), pp. 157-160

Identificatie
Titel
Scheepsmodel van een zeiljacht uit de zestien-kwadraat-klasse.
Objectnummer
FSM-1981-074
Objecttype
  • Scheepsmodellen
    Nabootsing van een vaartuig op klein formaat. (Encyclo.nl)
Persistente URL
http://hdl.handle.net/21.12111/fsm-collect-1000014665
Over
Onderwerpen
  • Zestien-kwadraat-klasse
Werk
Breedte
27.5 cm
Hoogte
113.0 cm
Lengte
80.5 cm
Museum
Fries Scheepvaart Museum
Vervaardiging
Maker
  1. Gerben Ferwerda
Datering
Materiaal
  • Mahoniehout
    Mahoniehout is hout van bomen van het geslacht Swietenia dat voornamelijk in Centraal-Afrika groeit. Deze houtsoort wordt gebruikt voor meubels en betimmeringen. (Haslinghuis)
  • Vurenhout
  • Hout
    Hout is een bouwmateriaal, afkomstig van boomstammen en -takken. Naast merg, spint en schors vormt het daarvan het voornaamste bestanddeel. Ten noorden van de Alpen is hout van oudsher het belangrijkste bouwmateriaal. Onderscheiden worden naaldhout van naaldbomen (dennen, grenen, vuren) en loofhout van loofbomen (eiken, beuken enz.). De stammen werden meestal in het groeigebied gekantrecht en per vlot of in een schip over water vervoerd. De houthandel en -nijverheid concentreerden zich in Nederland vooral in Dordrecht, Amsterdam, Deventer en later ook in de Zaanstreek. Voor regionaal gebruik concentreerde de houthandel zich ook in plaatsen als ’s-Hertogenbosch, Schoonhoven en Tiel. (Haslinghuis)
Aankoop & Licentie
Licentie
BY-SA