Datering
Maker Onbekend

Hakbeitel.

Hakbeitel. Eikenhouten hecht met slagring. Beitelbreedte: 1". In het staal een inslagmerk van de verkoper van de beitel: J. Geertsema, Groningen-Sneek.
De beitel is afkomstig van scheepswerf Zwolsman te Workum.
literatuur: - A.K. Mulder, Ald Ark (Leeuwarden, 1990)

Identificatie
Titel
Hakbeitel.
Objectnummer
FSM-J-286
Objecttype
  • Hakbeitels
    Het bovenvlak van de beitel heeft bij de vouw af geschuinde kanten, zodat de vouw een zeshoekig vlak is. De breedte neemt af naar het hecht. De dikte van de beitel neemt iets toe van ca. 1 cm boven de vouw tot 1,3 cm bij het hecht. Deze beitels werden geleverd in breedten van 1/4 tot 3 (6,5 tot 75 mm), de lengte is ca. 28 cm inclusief hecht. De beitel is tot de rand onder de arend ca. 16,5 cm lang. Het hecht is voorzien van een ring aan de bovenzijde en meestal ook aan de kant waar de arend in het hecht steekt. Door de hechtband kan er met een hamer op worden geslagen. Hechten zijn verkrijgbaar in palmhout en azijnhout. Beitelhechtbanden zijn geleverd van 3/8 tot l1/^' breed en gemaakt van ijzer of koper. Andere naam: vermoor (van Frans fermoir) Als pleonasme wordt gebruikt: vermoorbeitel, moerbeitel.
  • Beitels
    Lang ijzeren gereedschap met aan één zijde een scherpe snede. Als gereedschap voor houtbewerking heeft het meestal een houten heft of is het in een schaaf gevat. De snijkant wordt vouw genoemd. Men onderscheidt de steekbeitel, hakbeitel of fermoor, schiet- en kantbeitel (voor lichter werk), scharnier- of knierbeitel en de guts. Schaafbeitels zijn verschillend van vorm, afhankelijk van vorm en functie van de schaaf. De breedte van hak- en steekbeitels wordt doorgaans in duimen of delen ervan aangegeven: 1/2, 3/4, 1, 5/4, 11/2 enz.. (Haslinghuis)
Persistente URL
http://hdl.handle.net/21.12111/fsm-collect-1000009795
Werk
Breedte
2.5 cm
Hoogte
cm
Lengte
26.0 cm
Museum
Fries Scheepvaart Museum
Vervaardiging
Maker
  1. Onbekend
Datering
Materiaal
  • Staal
  • Metaal
    Alle leden van een grote groep stoffen die meestal een kenmerkende glans vertonen. Het zijn goede geleiders van elektriciteit en warmte, ze zijn ondoorschijnend, kunnen smelten en zijn meestal pletbaar of kneedbaar. (Project Fotografie)Any of a large group of substances that typically show a characteristic luster, are good conductors of electricity and heat, are opaque, can be fused, and are usually malleable or ductile. (Project Fotografie)Een metaal is een materiaal dat in vaste vorm kristallijn is, ondoorzichtig, smeedbaar, pletbaar en een goede geleider van warmte en stroom. (Conservation Dictionary)
  • Eikenhout
    Eiken is het hout van de Quercus robur. Het hout is hard en goed bestand tegen water. Het is in Noord-Europa op grote schaal gebruikt in de bouw, voor schepen, meubels en panelen. (Conservation Dictionary)Eikenhout is het hout van de eikenboom. Eikenhout is een zeer duurzame houtsoort met wijde poriën, en met brede glinsterende spiegels wanneer het dosse gezaagd is. Het is belangrijk materiaal voor balken, kappen, kozijnen, deuren, betimmeringen e.d.. Tot in de 17e zeer algemeen toegepast, tegenwoordig door schaarste kostbaar en als timmerhout vrijwel geheel door naaldhout verdrongen. Het laat zich goed besnijden en is daarom geschikt voor het maken van meubels. Voor betimmeringen gebruikte men graag wagenschot en gekloofde planken. Eikenhout werd doorgaans aangeduid naar de plaats van herkomst of naar de doorvoerhaven: bv. Deventer hout, Zutphense planken, Hasselts hout (aangevoerd langs de Overijsselse Vecht), Rijns eiken, Wezels hout (langs de Lippe, Ruhr en Rijn aangevoerd), Brabants hout. Noords eikenhout kwam uit Noord-Duitsland en de Oostzeelanden. In Oost-Nederland werd veel inlands eiken verwerkt. Thans is er in hoofdzaak Frans, Westfaals en Slavonisch eiken in de handel. (Haslinghuis)
  • Hout
    Hout is een bouwmateriaal, afkomstig van boomstammen en -takken. Naast merg, spint en schors vormt het daarvan het voornaamste bestanddeel. Ten noorden van de Alpen is hout van oudsher het belangrijkste bouwmateriaal. Onderscheiden worden naaldhout van naaldbomen (dennen, grenen, vuren) en loofhout van loofbomen (eiken, beuken enz.). De stammen werden meestal in het groeigebied gekantrecht en per vlot of in een schip over water vervoerd. De houthandel en -nijverheid concentreerden zich in Nederland vooral in Dordrecht, Amsterdam, Deventer en later ook in de Zaanstreek. Voor regionaal gebruik concentreerde de houthandel zich ook in plaatsen als ’s-Hertogenbosch, Schoonhoven en Tiel. (Haslinghuis)
Aankoop & Licentie
Licentie
BY-SA