Datering
Maker

Boatsje of tjotter

Dit boatsje is een soort tjotter. Dankzij hun geringe diepgang waren de boatsjes zeer geschikt voor het ondiepe water. Ze werden al bomend of roeiend voortbewogen. Met sprietzeil en fok kon ermee worden gezeild. Veel palingvissers gebruikten een boatsje. De vissers vingen de paling met fuiken, of ze brachten een zogenaamde dichtzet aan in een vaart. Dwars over de hele breedte van het water plaatsten ze een net. Zo kon de aal op zijn trektocht worden gevangen. Deze dichtzetten waren natuurlijk een belemmering voor de vrachtvaarders. Het was dan ook verplicht om 's nachts een lantaarn te laten branden en de wacht te houden, om het net te laten zakken en vrije doorvaart te verlenen. De boatsjes hadden een bun in het achterschip waarin de aal levend kon worden bewaard.

Gedetailleerde beschrijving

Een boatsje behoort tot de tjotterfamilie, maar heeft een grotere lengte-breedte verhouding en een nagenoeg plat vlak dat voor en achter sterk oploopt tegen de stevens. Deze bijzondere tjotter wordt ook een eengangsboot genoemd, omdat de zijden elk bestaan uit 1 gang die overnaads in een hoek tegen het vlak staat. Het vlak is voor en achter opgebrand. De voorsteven is krom. Het boeisel is breed en valt naar binnen. Over het boeisel lopen een potdeksel en een wegering. Aan de voorzijde zit een roeidoft en achterin zit een bank die afgesloten wordt met een deksel, waaronder zich de bun bevindt. De scheg loopt door in de achtersteven, die iets vallend is. Op de achtersteven zit een steun voor een buitenboordmotor. Het schip is in het blik gezet. Het is zwart geverfd met groen. De tjotter behoort tot de kleinere en eenvoudigste soort der ronde Friese schepen. De naam 'tjotter' wordt in 1848 voor het eerst genoemd bij een wedstrijd in Amsterdam. In Friesland raakt de naam pas omstreeks 1900 ingeburgerd. Men sprak daar van een boot of grote boot. De tjotter heeft een kromme voorsteven en een rechte achtersteven. Het vlak van een tjotter is in dwarsdoorsnede licht gebogen, terwijl de zijden slechts een flauwe hoek met het vlak maken. Er zijn een-, twee-, en meergangstjotters gebouwd. De eenvoudigste vorm is de eengangstjotter. Een brede huidgang vormt de zijde van het schip, waarop het boeisel geplaatst is. Bij meergangstjotters zijn smallere gangen gebruikt, zodat er een rondere vorm ontstaat. De lengte van een tjotter komt in de regel niet boven de 5 meter. In de eenvoudigste vorm is een tjotter voor de mast geheel open. Soms is er een losse plecht aangebracht. Slechts bij uitzondering heeft een tjotter berghouten, maar op de plaats van de grootste breedte zit ter bescherming een ijzeren of messing halfrondje. Het roer van een tjotter is bijzonder breed, met een flinke hak. De kop van het roer is versierd met verguld en geverfd houtsnijwerk. De zwaarden zijn groot en rond van vorm. De tjotter had een betrekkelijk hoog en groot tuig. Tjotters worden veel in de pleziervaart gebruikt, maar oorspronkelijk werd het scheepstype voornamelijk als werkscheepje gebruikt. Boatsje. Een boatsje is een eengangstjotter met een nagenoeg plat vlak dat voor en achter oploopt tegen de stevens. De zijden bestaan elk uit een brede gebogen gang die in een hoek tegen het vlak staat. Het boatsje is gestrekter dan de rondere tjotter. De lengte-breedte verhouding van een tjotter is ongeveer 1:2, die van een boatsje ongeveer 1:3, en die van het onderhavige scheepje ongeveer 1:3,5. Het laadvermogen van een boatsje van ongeveer vijf meter bedraagt een ton. Het boatsje wordt vooral gebruikt door binnenvissers. In 1988 was het scheepstype nog in gebruik bij de binnenvissers op het Lauwersmeer. Visboten: De visboot is typisch voor het Friese binnenwater. Het zijn meestal eengangsboten. De scheepjes hebben geen losse buikdenning, men loopt op het vlak. Achter onder het helmhout is een bun. De mast staat in een koker met een kling ervoor. Ze voeren een spriettuig met een fok. Meestal is er een zwaard, dat telkens over de lage boeg gehangen wordt. Deze scheepjes kunnen verder geboomd of geroeid worden. Deze boten werden veel gebruikt bij een dichtzet voor het vangen van paling. OUDE REGISTRATIE: SM B 04. HISTORISCHE BIJZONDERHEDEN: Het dossier bevat hierover geen informatie. REPARATIES/RESTAURATIES: Het scheepje is ooit gerepareerd met blik; ca. 1975 gerestaureerd door het ZZM. DOCUMENTATIE: tekeningen lijnenplan en algemeen plan, Maurice Kaak. LITERATUUR: Beylen, J. van, Platbodems van de lage landen. (voordracht 1951) De Friese jachten van Heeg, Spiegel der Zeilvaart, 1985-6 Dijk, W.J., Vissersboten en palinghandel, Waterkampioen 1954 Dijk, W.J., De schoonheid onzer binnenschepen. Huitema, T., Ronde en platbodemjachten. Huitema, T., Ronde jachten van Visser- Paterswolde. Kampen, H.C.A. van, en Kersken, Schepen die voorbijgaan. Kampen, H.C.A., De zeilsport. Lunenburg, J. en W. Haentjes, Ronde en Platbodemjachten. NSA, 'Het Friese bootje', jaarverslag 1974. Oostrom, C. van, Ronde en platbodems. Schepen en jachten. Petrejus, E.W., Oude zeilschepen en hun modellen, Vermeer, J., Beschrijving van de tjotter 'Albert en Nelly' (Stichting Stamboek Publicaties) Vroom, U.E.E., Vracht- en vissersschepen van Eeltjebaas en Aukebaas, afb. 21, 22

Identificatie
Titel
Boatsje of tjotter
Objectnummer
013869
Objectcategorie
Vaartuigen
Objecttype
  • tjotter
    Boottype met ronde spantvorm soms gepiekt gebouwd dat ca. 1900 in Friesland algemene bekendheid kreeg. Oorspronkelijk gebouwd voor visserij en vrachtvervoer maar ook al vroeg voor pleziervaart gebruikt. (MARDOC)Een tjotter is het kleinste van de open ronde Friese zeilscheepjes met een lengte over de stevens van ten hoogste 5,4 m. (Wikipedia)
  • boatsje
    Kleine rondgebouwde houten boot met kromme voorstevenbalk. (debinnenvaart.nl)
Persistente URL
http://hdl.handle.net/21.12111/zzm-collect-6530
Werk
Breedte
160 cm
Hoogte
63 cm
Lengte
467 cm
Museum
Zuiderzeemuseum Enkhuizen
Vervaardiging
Maker
  1. (vervaardiger)
Datering
Materiaal
  • hout
    Hout is een bouwmateriaal, afkomstig van boomstammen en -takken. Naast merg, spint en schors vormt het daarvan het voornaamste bestanddeel. Ten noorden van de Alpen is hout van oudsher het belangrijkste bouwmateriaal. Onderscheiden worden naaldhout van naaldbomen (dennen, grenen, vuren) en loofhout van loofbomen (eiken, beuken enz.). De stammen werden meestal in het groeigebied gekantrecht en per vlot of in een schip over water vervoerd. De houthandel en -nijverheid concentreerden zich in Nederland vooral in Dordrecht, Amsterdam, Deventer en later ook in de Zaanstreek. Voor regionaal gebruik concentreerde de houthandel zich ook in plaatsen als ’s-Hertogenbosch, Schoonhoven en Tiel. (Haslinghuis)
  • ijzer
    Fe. Dichtheid 7,86 kg/m3. Metaal dat in de bouw zeer veel is toegepast, vooral voor het opnemen van trekkrachten in verankeringen, trekstangen e.d.. Het heeft het nadeel dat het sterk kan corroderen (roesten), waarna door volumevermeerdering schade aan bouwdelen kan optreden. Ook gebruikt voor spijkers, hang- en sluitwerk, siersmeedwerk en vele andere doeleinden. In XVII werd vooral vanwege de taaiheid en buigbaarheid veel ijzer uit Zweden betrokken en als zodanig in bestekken vermeld.Kan ook worden gegoten in vormen. Gietijzer bevat 3-5 koolstof, is bros en kan geen trekkrachten opnemen. Smeedijzer bevat ongeveer 0,1 koolstof. IJzer met zeer weinig koolstof wordt staal genoemd.
Aankoop & Licentie
Verworven
aankoop 25 november 1970
Licentie
BY-SA
Locaties
  • Friesland
  • Earnewâld

Trefwoorden