Datering
Maker Tjitte Bijlsma

Scheepsmodel van het Fries jacht Frisia.

Scheepsmodel van het Fries jacht Frisia. Blokmodel van eikenhout. Schaal niet bekend. Rondhouten en tuigage: De boot heeft één mast. De mast staat in een mastkoker in de messelbank. De mast wordt gehouden door een voorstag die is getakeld met een strijktalie die loopt door twee blokken op de botteloef en die is belegd op een metalen klamp op het voorboeisel. De botteloef (in het fries 'loefbyter') is met een vorkverbinding vastgezet op de voorsteven. De botteloef is voorzien van een opsteker. De voorkant van de botteloef wordt gehouden door een waterstag (stang) op de voorsteven, en door twee boegstagen (ook stangen, aan elke kant één). De zeilen zijn van witte (verkleurde) katoen: een stagfok en een gaffelgrootzeil. Het voorlijk van de stagfok is met touwleuver aan de voorstag bevestigd. De hals van de fok is met een ketting vastgezet op de botteloef. Aan de schoothoek van de fok twee zusterblokken waardoor de fokkeschoot loopt. De schoten lopen aan beide kanten door een oog tegen het binnenboeisel en zijn belegd op korvijnagels in het achterschip. Het grootzeil heeft een gebogen gaffel. Het voorlijk van het grootzeil is met raktouwen aan de mast bevestigd. De halstalie loopt over twee blokken, door gaten in de messelbank en is belegd op het onderste blok. De onderkant van het achterlijk is vastgehaakt aan de achterkant van de giek. De voorkant van de giek rust met een zwanehals in een oog aan de nagelbank. De achterkant van de giek hangt in de kraanlijn. De grootschoot loopt door een blok aan de giek en een hakkeblok dat is vastgezet op de stevenbalk van het schip. De grootschoot is belegd op het hakkeblok. De vallen van de beide zeilen en de kraanlijn zijn belegd op klampen aan de wangen van de mastkoker en op de nagelbank. Op de top van de mast een rode vleugel met metalen scheerhout. De blokken zijn van hout. Ze zijn niet voorzien van lopende schijven. De romp: Het voorschip is rond met terugvallende boeisels. Het achterschip is rond met terugvallende boeisels. De bodem is rond en in het voor- en achterschip gepiekt. Het jacht heeft geen kielbalk. Het model van voor naar achter: De voorsteven is aan de voor- en bovenkant voorzien van koperbeslag. Ook het boeisel van het voorschip heeft op de bovenrand koperbeslag. Aan weerszijden van de voorsteven de kluisborden en de berentanden. Beide zijn niet voorzien van snijwerk. In de kluisborden zijn geen kluisgaten gemaakt. Het boeisel is versierd met geschilderde voluten met bladertakken: drie op het voorschip en drie op het achterschip. Opvallend is dat de eigenlijke plaats voor deze versieringen, onder de gillings, onversierd zijn. De boeisels zijn op de lange zijden versierd met geschilderde biezen. Achter de voorsteven de bedelbalk. Deze is aan de achterzijde versierd met geschilderde krulmotieven. In het voorschip is een dek gemaakt. De mastkoker in de messelbank heeft verbrede wangen waarvan de koppen met koperplaat zijn bedekt. Achter de mast de nagelbank. Onder de messelbank is geen wand gemaakt. De ruimte onder het voordek is open. Midscheeps zijn de boeisels aan de binnenkant gedubbeld. Aan deze gedubbelde boeisels hangen de zwaarden. De zwaarden hebben Verdikte koppen. De bovenkanten van de zwaardkoppen zijn voorzien van koperplaat en de onderkanten zijn versierd met inschulpingen. De randen van de zwaarden zijn voorzien van metaalbeslag. De zwaardlopers gaan via een schildpadblok op de buitenkant van het boeisel naar voren, door een houten oog op het boeisel, terug naar achter, waar ze met één blok getakeld zijn en belegd op korvijnagels in de spanten. Het achterschip is open. De bodem is bedekt met buikdenningen. Langs de zijwanden den achterwand zijn kistbanken gemaakt. OVer de voorwand van het achterhuis loopt de hennebalk. Deze is aan de voorzijde voorzien van geschilderde krulmotieven, omgeven door een soort parelrand. Het roer hangt met twee roerhaken (op het roerblad zijn drie veren aangebracht!) aan de achtersteven. De kop van het roer is verdikt. Daarop een roerleeuw. Aan de voorkant van de roerkop is de metalen helmstok bevestigd. Op de rug van het roer koperbeslag. Kleuren: De romp is gelakt. Het onderwaterschip is lichtgroen. Het berghout is zwart met een witte bies. De boeisels zijn zwart met groene biezen en goudkleurige voluten op het voor- en achterschip. De kluisborden en bereranden zijn gelakt. De zwaarden zijn gelakt. De zwaardkoppen zijn zwart. De bedelbalk is aan de voor- en bovenkant zwart. De achterkant is wit met sierschilderingen in goudkleur. Het voordek is gelakt. De binnenkanten van de boeisels zijn zwart. De binnenkanten van de boorden (in het achterschip) zijn gelakt. De spanten zijn lichtblauw. De banken zijn gelakt. De buikdenningen zijn grijs. De wanden bij de achterbank zijn wit. De hennebalk is wit met zwarte randen en sierschilderingen in goudkleur. De kop van het roer is zwart. De roerleeuw is goudkleurig. Accessoires: stander, uitzetter (fokkeloet) en stokdweil.
Een Fries jacht is een open rond zeilvaartuig, in grootte en vorm een tussenvorm tussen de boeier en de tjotter. Oorspronkelijk werd het gebruikt als vrachtscheepje. Tot in de 20ste eeuw werd het type door scheepsbouwers 'Boat' genoemd. Pas toen men enkele 'boaten' louter voor de pleziervaart ging bouwen kwam de benaming Fries jacht in zwang. Het schip heeft een los-vast voordek, waaronder vracht gestuwd kon worden. Het gedeelte achter de mast is open. Het Fries jacht onderscheidt zich van de tjotter door een smal roer met roerleeuw (als op een boeier), door zijn berghouten die met een kniestuk (slemphout) tegen de voorsteven sluiten en door de rondere vorm van de boorden en het vlak. Van de boeier verschilt het Friese jacht zich door het ontbreken van een kajuit en door de geringere holte. Friese jachten zijn veelal rijk versierd: bedelbalk, hennebalk, kluisborden, boeisels, etc.
literatuur: - J. Vermeer, Het Friese Jacht (Leeuwarden, 1992).

Identificatie
Titel
Scheepsmodel van het Fries jacht Frisia.
Objectnummer
FSM-K-023
Objecttype
  • Scheepsmodellen
    Nabootsing van een vaartuig op klein formaat. (Encyclo.nl)
Persistente URL
http://hdl.handle.net/21.12111/fsm-collect-1000015394
Over
Onderwerpen
  • Friese jachten
    Open rond zeilvaartuig, in grootte en vorm een tussenvorm tussen tjotter en boeier. Kenmerkend is de rijke versiering. De tuigae is een bezaantuig. (MARDOC)Open of halfgedekt vaartuigje, met ronde vormen, behorend tot de groep der kromstevens. (debinnenvaart.nl)
Werk
Breedte
27.5 cm
Hoogte
113.0 cm
Lengte
58.0 cm
Museum
Fries Scheepvaart Museum
Vervaardiging
Maker
  1. Tjitte Bijlsma
Datering
Materiaal
  • Eikenhout
    Eiken is het hout van de Quercus robur. Het hout is hard en goed bestand tegen water. Het is in Noord-Europa op grote schaal gebruikt in de bouw, voor schepen, meubels en panelen. (Conservation Dictionary)Eikenhout is het hout van de eikenboom. Eikenhout is een zeer duurzame houtsoort met wijde poriën, en met brede glinsterende spiegels wanneer het dosse gezaagd is. Het is belangrijk materiaal voor balken, kappen, kozijnen, deuren, betimmeringen e.d.. Tot in de 17e zeer algemeen toegepast, tegenwoordig door schaarste kostbaar en als timmerhout vrijwel geheel door naaldhout verdrongen. Het laat zich goed besnijden en is daarom geschikt voor het maken van meubels. Voor betimmeringen gebruikte men graag wagenschot en gekloofde planken. Eikenhout werd doorgaans aangeduid naar de plaats van herkomst of naar de doorvoerhaven: bv. Deventer hout, Zutphense planken, Hasselts hout (aangevoerd langs de Overijsselse Vecht), Rijns eiken, Wezels hout (langs de Lippe, Ruhr en Rijn aangevoerd), Brabants hout. Noords eikenhout kwam uit Noord-Duitsland en de Oostzeelanden. In Oost-Nederland werd veel inlands eiken verwerkt. Thans is er in hoofdzaak Frans, Westfaals en Slavonisch eiken in de handel. (Haslinghuis)
  • Hout
    Hout is een bouwmateriaal, afkomstig van boomstammen en -takken. Naast merg, spint en schors vormt het daarvan het voornaamste bestanddeel. Ten noorden van de Alpen is hout van oudsher het belangrijkste bouwmateriaal. Onderscheiden worden naaldhout van naaldbomen (dennen, grenen, vuren) en loofhout van loofbomen (eiken, beuken enz.). De stammen werden meestal in het groeigebied gekantrecht en per vlot of in een schip over water vervoerd. De houthandel en -nijverheid concentreerden zich in Nederland vooral in Dordrecht, Amsterdam, Deventer en later ook in de Zaanstreek. Voor regionaal gebruik concentreerde de houthandel zich ook in plaatsen als ’s-Hertogenbosch, Schoonhoven en Tiel. (Haslinghuis)
Aankoop & Licentie
Licentie
BY-SA